Gedrag

In dit thema leer je wat gedrag is, hoe je gedrag kunt indelen en hoe het wordt gevormd.

 

Gedragsonderzoek

Deze les is gemaakt door drie leerlingen van Scala Rietvelden.


Het gedrag verwijst naar de acties of de reacties van een organisme, gewoonlijk met betrekking tot de omgeving. Over het algemeen hebben de organismen met complexe zenuwstelsels een grotere capaciteit om nieuwe reacties te leren en zo hun gedrag aan te passen. Het gedrag bestaat uit gedragingen. Deze komen tot stand door de werking van effectoren (bijvoorbeeld spieren of klieren bij mensen en dieren). Het gedrag is georganiseerd in gedragssystemen (in groepen van samenhangende handelingen). Deze hebben (meestal) een gemeenschappelijk doel en volgen elkaar in een vaste volgorde op. De gedragssystemen zijn weer georganiseerd in gedragsketens. Hierbij leidt het ene gedragssysteem tot een volgend gedragssysteem (bijvoorbeeld de balts van de stekelbaars).
Het gedrag van mensen (en andere organismen of zelfs mechanismen) valt binnen een waaier van "algemeen" (veelvoorkomend) gedrag, ongebruikelijk gedrag (zonderling), aanvaardbaar gedrag en onaanvaardbaar gedrag. Acceptatie van gedrag wordt geëvalueerd met betrekking tot sociale normen en zijn door diverse middelen van sociale controle geregeld.

Het gedrag wordt veroorzaakt door in- en uitwendige factoren. Inwendige factoren bepalen de kans dat een bepaald gedrag uitgevoerd wordt. Hierbij speelt motivatie een belangrijke rol, waarbij het hormoon- en het zenuwstelsel de motivatie kunnen beïnvloeden. Het hormoon- en het zenuwstelsel worden weer beïnvloed door de hoeveelheid (zon)licht en de hoogte van de temperatuur.
Uitwendige factoren zijn prikkels die het organisme ziet, hoort, ruikt, proeft of voelt. Van deze prikkels worden alleen de belangrijkste prikkels geselecteerd. Deze kunnen gedrag veroorzaken. Er zijn twee soorten prikkels. De sleutelprikkel: deze prikkel speelt een rol bij het geven van de doorslag bij het veroorzaken van een bepaald gedrag. De supranormale prikkel: deze prikkel zorgt voor het effectiever veroorzaken van een bepaald gedrag dan dat de sleutelprikkel doet.

Als je er achter wilt komen hoe en waarom gedrag ontstaat, voer je een gedragsonderzoek uit. Dit houdt in dat je het gedrag van een dier voor langere tijd gaat observeren. In een gedragsonderzoek probeer je, net als alle onderzoeken, een antwoord te geven op een onderzoeksvraag, bijvoorbeeld: “Hoe reageert een dier op…”. Bij gedragsonderzoek is het gebruikelijk dat je hulpmiddelen gebruikt, zoals een ethogram of een protocol. Op deze manier kun je eenvoudig en overzichtelijk een conclusie trekken uit je onderzoek.

Enkele bekende gedragsonderzoekers zijn Ivan Pavlov en Burrhus Skinner.

Het onderzoek waar Pavlov mee bekend werd was het onderzoek dat bekend staat onder veel biologen. Hij bedacht dat een hond op gegeven moment het geluid van een belletje ging associëren met het krijgen van eten als je hem iedere keer dat je hem eten zou geven een belletje liet horen. Na verloop van tijd bleek dit inderdaad het geval te zijn. Als je namelijk alleen al het belletje luidde, begon de hond al te kwijlen, omdat hij eten verwachtte. Dit verschijnsel dat Pavlov ontdekte, was klassieke conditionering. Klassieke conditionering is wanneer prikkel A (het signaal) herhalend voorafgaat aan prikkel B (het voeren), wat een bepaald gedrag opwekt (kwijlen), dan zal op den duur prikkel A ook dit gedrag opwekken zonder dat prikkel B hierbij aanwezig is.

Borrhusskinnercompilatie

Skinner aan de andere kant deed heel iets anders. Voor zijn onderzoek gebruikte hij de zogenoemde Skinner-Box. Dit was een simpele box met een hendeltje en een voedseldispencer. Kleine dieren, zoals ratten of duiven, werden in de box geplaatst. De dieren beginnen gedrag te vertonen in de box en bij toeval halen ze dan de hendel over. Bij het overhalen van de hendel kregen de dieren een beloning van de dispencer. Ze halen daarna de hendel nog een keer over nu ze weten dat daar een beloning aan vast zit. Hiermee ontdekte Skinner het leerproces dat operant-conditionering heet. De dieren voeren een bepaald gedrag (een operatie) uit waardoor een bepaalde reactie voorkomt. Ze geven dus een samenhang aan het overhalen van de hendel en het krijgen van een beloning.