Anatomie van de bij
Deze les begint met een stukje film uit Erik of het klein insectenboek. In dit stukje film is hij te zien bij de wesp, een bromvlieg en de hommel. De bromvlieg, wesp, hommel en bij zijn familie van elkaar. Het zijn allemaal vliesvleugeligen. Het stukje film dat ongeveer zes minuten duurt, is niet alleen grappig, maar er worden ook heel veel ware dingen in gezegd over de wespen en de hommels. Aan het einde van deze les zit een wekblad. In het werkblad staan ook nog wat vragen over het filmpje. Veel kijkplezier.
Deze les ga je je verdiepen verdiepen in de bouw van de bij. Bijen behoren tot de geleedpotigen. Geleedpotigen hebben poten die uit leden (lid) bestaan. Als je goed naar de poot van een bij kijkt, zal je zien dat zo'n pootje uit verschillende stukjes bestaat. De bij is ook een insect. Alle insecten hebben 6 poten. Globaal gezien bestaat het lichaam van de bij uit een kop, borststuk en het achterlijf. Aan het borststuk zitten zowel de vleugels als de poten vast.
1. DE KOP
Van voren gezien heeft de kop een driehoekige vorm, bij de dar is hij meer rond. Op de kop bevinden zich de facetogen, voelsprieten (antennes) en monddelen. In de kop zijn belangrijke klieren gelegen en het voornaamste centrum van het zenuwstelsel: een zenuwknop die dienst doet als hersenen.
1.1. Ogen
Bijen hebben twee samengestelde ogen (koningin: 4000, werkster: 5000, dar: 8000 facetten). Die facetogen zijn gevoelig voor bewegende voorwerpen, maar omtrekken worden niet scherp waargenomen (scherpte 1/100 van de mens). De bijen nemen een ander kleurenspectrum waar dan de mens: bijen kunnen best wit, geel en blauw onderscheiden, rood zien ze als zwart, de mens kan geen ultraviolet waarnemen. Naast twee facetogen bezitten de bijen ook drie puntogen (ocellen) op het voorhoofd. Daarmee meten ze het licht en kunnen zo tijdens het vliegen de stand van de zon waarnemen, om zich te oriënteren.
1.2. Voelsprieten
De twee voelsprieten of antennes zijn opgebouwd uit zeer beweeglijke ringen. Op deze ringen komen gevoelige puntjes voor waardoor de bijen met hun voelsprieten kunnen voelen, ruiken, smaken en horen. Het gehoor is gelegen in het scharnier van de antennes. Met de voelsprieten kunnen bijen de temperatuur tot op ¼ °C nauwkeurig meten.
2. HET BORSTSTUK
Het borststuk bestaat uit drie versmolten segmenten. Aan ieder segment is een paar poten gehecht, de bij heeft dus zes poten. Aan het tweede segment zitten de voorvleugels en aan het derde segment de achtervleugels, de bij heeft vier vleugels. De inhoud van het borststuk bestaat hoofdzakelijk uit de vliegspieren. Als het 's winters buiten erg koud is, laten de vele tienduizenden bijen deze vliegspieren trillen. Door dit trillen onstaat er veel warmte. Hierdoor is het in de korf nooit koud. Het kan buiten 20 graden vriezen en in de korf toch nog 20 graden boven nul zijn.
2.1. Poten
De poten bestaan uit zes afzonderlijke segmenten, die in verschillende richtingen en onder allerlei hoeken kunnen bewegen. Bij het lopen worden steeds drie poten tegelijk verplaatst, één aan de ene, twee aan de ander zijde. Alle pootjes hebben twee klauwtjes en een zuignapje. Met deze klauwtjes kan de bij zich langs ruwe voorwerpen bewegen, terwijl het zuignapje dient om over gladde vlakken te lopen. De poten dienen niet alleen om te lopen, ze bewijzen ook nog andere diensten aan de bijen. Op de voorpoten zitten de sprietenreinigers. Bijen poetsen hun voelsprieten voortdurend. De voelsprieten zitten immers vol met zintuigen. Met de middenpoten strijken de bijen het stuifmeel af dat aan hun lichaam kleeft, brengen het in de korfjes van de achterpoten en bergen het op in de cellen. Deze korfjes bevinden zich op de achterste poot, op het dijbeen.
2.2. Vleugels
De voor- en achtervleugels zijn tijdens het vliegen door haakjes met elkaar verbonden en vormen één draagvlak. De vleugels hebben een huidachtige structuur en zijn doortrokken met fijne adertjes die tot versteviging dienen. De voorvleugels zijn groter dan de achtervleugels.
Men kan de verschillende rassen herkennen aan de tekening van de nerven. De vleugels halen tot 250 slagen per seconde. De vleugelpunt maakt in de lucht een achtvorm. De bij haalt een snelheid van 30 km per uur, dat is ongeveer 10 m per seconde. In rust worden de vleugels ontkoppeld en afzonderlijk losjes samengevouwen op de rug. Om nectar te vinden vliegen de werksters soms wel afstanden van zeven kilometer. Door al dit vele vliegen slijten de vleugetjes heel erg. In het voorjaar en de zomer blijven de vleugels van een haalbij ongeveer 2 weken heel. Daarna zijn ze helemaal versleten. Een haalbij met versleten vleugels kan op een gegeven moment niet meer terugvliegen naar de korf. Ze komt onderweg op de grond te liggen en is dan voedsel voor de vogels.
3. HET ACHTERLIJF
Het achterlijf is samengesteld uit zes segmenten. Het bevat belangrijke organen voor spijsvertering, bloedsomloop, ademhaling, zenuwstelsel en voortplanting. Verder bevinden er zich nog wasklieren, geurklieren, angel en gifblaas. Leuk is ook dat je in onderstaande afbeelding de honingmaag kan zien. De bij vervoert de gevonden nectar in deze maag. Als zij brandstof nodig heeft om te vliegen laat ze wat doorstromen van de honingmaag naar de darmen. Bij het nest aangekomen, geeft de haalbij de inhoud van de maag af aan speciale voeder bijen die bij de ingang staan te wachten. De haalbij spuugt de nectar uit, de voederbij neemt het weer op in haar honingmaag en brengt de nector de korf binnen. De productie van honing uit nectar is begonnen.
Bij deze les hoort een werkblad. Download het werkblad "Anatomie van de bij" hieronder.